Cookievoorkeuren
InstellingenIk ga akkoord

Nieuws

dec
1

MIT en IPC geëvalueerd: MIT mag door, IPC niet

De MIT bevordert al sinds 2013 innovatie bij het midden- en kleinbedrijf (mkb). De regeling kent vijf deelinstrumenten, waarbij de twee belangrijkste in termen van beschikbaar subsidiebudget – de haalbaarheidsstudies en de R&D-samenwerkingsprojecten – sinds 2015 in samenwerking met de provincies worden gefinancierd en waarvoor regionale indiening geldt. Andere deelinstrumenten zijn de kennisvouchers en de twee deelinstrumenten ten behoeve van de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s), te weten budgetten per TKI voor innovatiemakelaars en netwerkactiviteiten.

De inzet van de IPC is het verhogen van de innovatiekracht van het mkb door meer samenwerking en de inzet van externe kennis. Daartoe kan onder aansturing van een penvoerder een groep van tien tot twintig mkb’ers subsidie ontvangen voor het werken aan een overkoepelend innovatieplan en hun individuele innovatieplannen daarbinnen. Vanwege de vergelijkbare doelgroep heeft Adriaansens beide regelingen dit jaar in samenhang opnieuw laten evalueren teneinde te bepalen of de regelingen doeltreffend en doelmatig zijn. De evaluaties zijn uitgevoerd door de onderzoeks- en adviesbureaus Dialogic en SEO.

Conclusies evaluatie MIT-regeling
De onderzoekers concluderen dat in de periode 2017-2021 ongeveer 8000 bedrijven gebruik hebben gemaakt van de MIT en dat de regeling het belangrijkste instrument is dat vooral door kleinere bedrijven wordt gebruikt. Bovendien lijken ondernemers de vijf deelinstrumenten waar de MIT uit bestaat behoorlijk te waarderen.

Desalniettemin concluderen de onderzoekers ook dat de doeltreffendheid van de MIT in de huidige vorm beperkt is, hoewel de mate waarin per deelinstrument verschilt. Dialogic en SEO constateren op basis van de econometrische analyses dat er bij de haalbaarheidsprojecten een lichte indicatie is van een positief effect op het aantal fte. Het betreft hierbij met name een tijdelijk effect, vooral direct na toekenning van de subsidie. Bij de R&D-samenwerkingsprojecten lijkt er een meer structurele toename te zijn in het aantal fte en S&O-uren, welke beide toenemen tot drie jaar na toekenning en daarna afvlakken. Er is echter onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen of deze toenames structureel zijn.

Voor de kennisvouchers is geen statistisch bewijs gevonden voor een effect op de uitkomstmaten. Ten aanzien van de TKI-instrumenten stellen de onderzoekers vast dat deze beperkt doeltreffend zijn door lage budgetten, weinig monitoring en geen goed zicht op de effecten. Bovendien geldt voor alle deelregelingen dat er veel onzekerheid is over het mogelijke effect. De toename in werkgelegenheid en S&O-uren bij de haalbaarheidsprojecten en R&D-samenwerkingsprojecten laten vooral het directe effect van de subsidies zien. Er is geen indicatie dat de innovatie leidt tot meer productiviteit of hogere omzet wanneer wordt gecorrigeerd voor het aantal fte.

Uit het kwalitatieve deel van het onderzoek komt naar voren dat gebruikers van de MIT meer innovatieve activiteiten ontplooien en onderling meer samenwerken. De verschillen in de introductie van innovaties is echter beperkt ten opzichte van de referentiegroep, bestaande uit aanvragers van de MIT van wie de aanvraag is afgewezen. Ondernemers zijn met name te spreken over de R&D-samenwerkingsprojecten, onder meer vanwege het hogere budget en de grotere mate van toetsing bij de beoordeling van het voorstel ten opzichte van andere MIT-deelinstrumenten. Daarnaast zijn MIT-gebruikers tevreden over de laagdrempeligheid en stabiliteit van de regeling, evenals de relatief hoge slagingskans.

Wat betreft de doelmatigheid concluderen de onderzoekers dat de MIT twee gezichten kent: de administratieve lasten zijn als geheel te overzien, maar de uitvoeringskosten zijn aanzienlijk. De administratieve lasten van de MIT-deelinstrumenten liggen namelijk rond de 2% van het subsidiebudget. Tegelijkertijd zijn de uitvoeringskosten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gemiddeld 17% en bij de regionale uitvoerders tussen de 3,5% en 9%.

Aanbevelingen evaluatie MIT-regeling
De onderzoekers bevelen aan om de MIT te continueren, waarbij zij twee scenario’s voor ogen hebben. In het eerste scenario moet de MIT worden gemoderniseerd binnen het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (MTIB). In het tweede scenario zou de MIT moeten worden geoptimaliseerd als een generiek R&D- en innovatiestimuleringsinstrument.

Daarnaast geven Dialogic en SEO in het rapport nog een elftal diverse aanbevelingen om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de MIT te verbeteren. Zo moeten de kennisvouchers binnen de MIT worden heroverwogen, wordt er geadviseerd de TKI-instrumenten uit de MIT te halen en zouden er strengere eisen moeten worden gesteld aan de haalbaarheidsprojecten. Daarnaast bevelen de onderzoekers aan om de administratieve lasten van de MIT verder terug te brengen en om als Rijk en regio samen de monitoring te verbeteren.

Conclusies evaluatie IPC-regeling
Voor de IPC is na 2017 geen budget meer beschikbaar gesteld. In de periode 2013-2017 zijn er 43 IPC-projecten en zes projecten voor internationale samenwerking toegekend binnen de generieke IPC. Daarnaast is er binnen de IPC-module in de MIT in 2014 aan twee IPC-projecten subsidie toegekend. De tussentijdse aanpassing door de IPC als module in te bouwen in de MIT heeft niet geleid tot een stevige en frequenter opengestelde IPC, waardoor de regeling ook niet veel is gebruikt. Ook een regionale IPC in Zuid-Holland in 2017 (pilot) kende geen vervolg.

De onderzoekers concluderen dat de regeling op basis van de econometrische analyses niet doeltreffend is. De geschatte effecten van de IPC zijn niet statistisch significant en er is daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de regeling effect heeft op innovatieactiviteiten bij bedrijven of op bedrijfsprestaties. Ook uit de kwalitatieve analyse komen geen duidelijke effecten naar voren van de IPC. Wel is gebleken dat samenwerkingen tussen ondernemers tot stand zijn gekomen, die zonder de regeling niet hadden plaatsgevonden.

Aanbevelingen evaluatie IPC-regeling
Op basis van de hierboven genoemde conclusies, bevelen de onderzoekers aan om de IPC niet verder te repareren of aan te scherpen, maar formeel te af te schaffen. Daarnaast raden de onderzoekers aan na te denken over een ander, eenvoudig vormgegeven instrument dat het brede mkb kan helpen zich aan te passen op het gebied van digitalisering en duurzaamheid.

Reactie minister Adriaansens
Gegeven de aanbevelingen en conclusies ten aanzien van de MIT, alsmede de huidige vervaldatum per 1 januari 2024, ziet minister Adriaansens aanleiding om de regeling te gaan verlengen. Gezien de kritische evaluatie wil ze een volgend kabinet hiermee de ruimte bieden om de regeling te herzien of een eventuele andere invulling te geven om tegemoet te komen aan het doel om innovatie binnen het mkb te stimuleren.

Gezien de demissionaire status van het kabinet wil de minister de MIT wel maar met slechts één jaar verlengen, in plaats van de gebruikelijke vijf jaar. En gezien de beperkte tijd om nog aanpassingen voor de openstelling in 2024 door te voeren, zal de regeling conform bestuurlijke afspraken met de regio’s in haar huidige vorm voortgezet worden in 2024. Adriaansens laat weten er verder zorg voor te dragen dat in nauw overleg met de provincies hervormingen van de MIT worden voorbereid, zodat een nieuw kabinet hierover kan besluiten.

Op basis van de conclusies en aanbevelingen ten aanzien van de IPC ziet de minister geen aanleiding om deze te verlengen. De regeling komt daarmee conform de daarin opgenomen horizonbepaling per 1 januari 2024 te vervallen.

Meer informatie
Kijk voor meer informatie – inclusief de complete evaluatieonderzoeksrapporten – op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2023/11/21/kamerbrief-aanbieding-resultaten-evaluatieonderzoeken-mit-regeling-en-ipc-regeling

Terug naar overzicht